De Langobardische Cyclus (3): Alboin

Een strijdscène uit een Langobardisch graf (Römisch-Germanisches Zentralmuseum, Mainz)

[Dit is het derde van vier blogs van Dieter Verhofstadt over de Langobardische cyclus. Het eerste was hier.]

De legende van Alboin, opgenomen in de Langobardische Cyclus, is het meest “waarheidsgetrouwe” deel. Ze gaat dan ook niet terug op het Dresdener Heldenbuch of andere sagen. De voornaamste en eerder geschiedkundige bron hier is de Langobardische geschiedschrijver Paulus de Diaken. Voor zijn Historia Langobardorum putte hij uit de Origo gentis Langobardorum, het Boek der Pausen, de verloren gegane geschriften van Secundus van Trente en de Annalen van Benevento. Hij verwerkte tevens teksten van Beda de Eerbiedwaardige, Gregorius van Tours en Isidorus van Sevilla.

De historische Alboin

De historische Alboin, zoals we die kennen via Paulus de Diaken, was inderdaad koning van de Langobarden, tussen 560 en 572. De Langobarden en hun buren, de Gepiden, bewoonden toentertijd de Pannonische vlakte: zeg maar westelijk Hongarije. Audoin, vader van Alboin, was in oorlog met Thurisind, koning der Gepiden. In de slag bij Asfeld (552) doodde Alboin een zoon van Thurisind, Turismod.noot Er is geen archeologische bevestiging van die veldslag. Asfeld zou niets anders dan “slagveld” betekenen. Men vermoedt dat de slag plaatsvond tussen de Donau en de Sava.

Lees verder “De Langobardische Cyclus (3): Alboin”

De Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch

De twee takken van het Proto-Indo-Anatolisch

Ik vertelde onlangs dat het er sterk op lijkt dat het Proto-Indo-Europees en het Proto-Anatolisch afstammen van dezelfde oertaal, die linguïsten aanduiden als Proto-Indo-Anatolisch ofwel PIA. Voor deze constatering is zowel taalkundig als DNA-bewijs.

Nu zijn er aanzienlijke verschillen tussen deze twee prototalen. Ik vertelde al eens dat de Indo-Europese talen drie woordgeslachten hebben en de Anatolische talen twee. Zo’n groot verschil kan niet zijn ontstaan in drie of vier generaties. Taalkundigen denken daarom dat er een paar eeuwen zijn verstreken tussen de tijd waarin we beide prototalen moeten plaatsen (zeg tweede helft vierde millennium v.Chr.) en de tijd van hun gedeelde voorganger. Dat zal de tweede helft van het vijfde millennium zijn geweest. Zie het stamboompje hierboven. En nieuwsgierig als we zijn, zouden we willen weten op welke plek dat Proto-Indo-Anatolisch gesproken is geweest. Anders geformuleerd: waar was de Urheimat van het PIA?

Lees verder “De Urheimat van het Proto-Indo-Anatolisch”

De Langobardische Cyclus (1): Keizer en Guerber

Ik las het boek De mooiste mythen en sagen uit de Middeleeuwen, geschreven door Hans P. Keizer en in 1999 uitgegeven door Verba. Keizer heeft allerlei van zulke collecties op zijn naam, ook in het esoterische domein. Ik kon niet veel informatie over hemzelf vinden, maar zijn oeuvre duidt eerder op een vertaler-bloemlezer dan op een origineel auteur. Het boek bevat nochtans geen enkele bronvermelding en presenteert zichzelf evenmin als vertaling, terwijl het me onwaarschijnlijk leek dat het Keizers eigen werk zou zijn.

Van Keizer naar Guerber

Na wat opzoekwerk vond ik inderdaad dat het boek een bewerkte vertaling is van Myths and legends of the Middle Ages van Helene A. Guerber, waarvan de eerste editie verscheen in 1909. Zij was een Amerikaanse lerares en schrijfster van Zwitserse komaf, die leefde van 1859 tot 1929. Ondanks haar grote productiviteit als verteller en bundelaar van verhalen, is er weinig over haar leven bekend. Volgens een “Who’s who” uit 1914 heeft ze gestudeerd in Parijs. Ze moet zeker enige tijd in Europa hebben doorgebracht, aangezien ze in 1906 een omvangrijke gids uitbracht voor Amerikanen die daar willen studeren of reizen. Of een studie van mythologie deel uitmaakte van haar opleiding, is niet bekend. Dat het onderwerp haar interesseerde, is echter een understatement. Ze heeft immers de Romeinse, de Griekse en de Noordse mythologieën gebundeld en voorzien van illustraties in de negentiende-eeuwse, romantische traditie.

Lees verder “De Langobardische Cyclus (1): Keizer en Guerber”

Hoe bouw je een aquaduct?

Zaghouan, begin van het aquaduct van Karthago

Je denkt dat je dingen weet en dan weet je het toch niet. In het museum van de Pont du Gard, het grote aquaduct bij Nîmes, pikte ik ooit op dat het verval van een Romeins aquaduct 1% bedroeg. Tien meter per kilometer dus. Zou de hellingshoek groter zijn, zo leerde ik daar, dan zou het water zich dieper en dieper in de bodem slijten, zodat uiteindelijk lekkages ontstonden. Zou de hellingshoek echter geringer zijn, dan deed de vloeistof er te lang over om zijn bestemming te bereiken en kwam er uiteindelijk bedorven water uit de kraan.

Dat leek me duidelijk.

Lees verder “Hoe bouw je een aquaduct?”

Het teken van Tanit

Het “teken van Tanit (Bulla Regia)

Vorige week was ik in Bulla Regia, een van de mooiste opgravingen in Romeins Afrika. De rijke mensen bouwden er, zoals ik laatst al vertelde, hun huizen grotendeels ondergronds: koel in de zomer, warm in de winter. Bij het restaurantje zagen we bovenstaand kapiteel, dat daar bij mijn vorige bezoek nog niet stond en afkomstig schijnt te zijn uit de Apollotempel. Het is bijzonder, want tussen de twee ionische krullen (“voluten”) links en rechts staat het zogeheten Teken van Tanit. Je vindt het overal waar de Karthagers zijn geweest en op alle voorwerpen, gemaakt van alle materialen: op de schouders van amforen, op medaillons, in het plaveisel van een huis, op een stèle. Ik had het echter nog nooit gezien op een kapiteel.

Maar wat was dit van teken? We weten het weer eens niet, hoewel er al sinds de negentiende eeuw over wordt gepubliceerd. De naam is in elk geval modern. Ze is gemunt door de Franse oudheidkundige Stéphane Gsell, in het in 1920 verschenen vierde deel van zijn Histoire ancienne de l’Afrique du Nord. Hij noteerde dat het signe de Tanit altijd bestaat uit drie elementen: onderaan een driehoek, daarboven een (incomplete) cirkel, en daartussen een horizontale balk. Al met al lijkt het wat op een persoon in een lange rok met de armen uitgestrekt.

Lees verder “Het teken van Tanit”

Justinianus

Justinianus (Louvre, Parijs)

Aan het einde van hun handboek Een kennismaking met de oude wereld bieden De Blois en Van der Spek een korte typering van de regering van keizer Justinianus:

Het Oost-Romeinse (= Byzantijnse) Rijk bleef gedurende de hele Middeleeuwen bestaan. In de zesde eeuw wist de Oost-Romeinse keizer Justinianus (r.527-565) Italië, Noord-Afrika en Zuid-Spanje te heroveren, maar al kort na zijn dood gingen Zuid-Spanje en Noord-Italië weer verloren.

Dit is onhandig geformuleerd. De argeloze lezer kan denken dat Justinianus, net als Trajanus, Marcus Aurelius of Septimius Severus zelf naar het front is gegaan. Hij bleef echter, met zijn keizerin Theodora, in Constantinopel en liet de oorlogvoering over aan zijn vertrouwde generaal Belisarius.

Lees verder “Justinianus”

Aristofanes

Aristofanes (Kunsthistorisch Museum, Boedapest)

Een tijdje geleden blogde ik over Menandros, de Griekse blijspeldichter. Hij beïnvloedde de Romeinse komedie en daardoor, indirect, ook het toneel van de Renaissance. Iets preciezer gezegd: het Renaissancetoneel zette een middeleeuwse traditie voort maar daarbinnen volgden de auteurs klassieke voorbeelden. Zo ontstond toneel dat voor ons herkenbaar is. Als een hedendaags toneelgezelschap Menandros zou spelen, zouden wij het kunnen begrijpen.

Dat valt niet te zeggen van de andere komedieschrijver waarover we zijn geïnformeerd: de Athener Aristofanes (c.425-c.380 v.Chr.). Je kunt de vraag stellen of zijn toneelstukken wel komedies zijn, want een goed uitgewerkte plot is maar zelden aanwezig. Het begint altijd met een briljant plan (“laten we de god van de rijkdom genezen van zijn blindheid”, “ik ben de oorlog zat en sluit een privévrede”…), en dat plan leidt vervolgens tot een aantal tamelijk absurde scènes. Eind goed al goed, daarna; vaak is er een feestmaal. Muziek speelde een belangrijke rol in deze komedies, en bood misschien wat consistentie aan de opvoering. Maar we weten daar weinig van.

Lees verder “Aristofanes”

De “Urheimat” van de Indo-Europese talen

Bronzen bijlen uit het archeologisch museum van Burgas. De makers spraken een vroege vorm van Indo-Europees.

Vorige week vertelde Gert Knepper al over de ontdekking en reconstructie van het Proto-Indo-Europees, de moedertaal van allerlei Europese en Aziatische talen. Die talen worden inmiddels ook gesproken in Afrika, Amerika en Australië, en dat komt doordat migranten hun linguïstische erfgoed meenamen. Zo komen allerlei nieuwe vragen op: door welke migraties zijn de Indo-Europese talen over Europa en Azië verspreid, wat was het herkomstgebied, waren er andere mechanismen?

Ik wil het vandaag hebben over de tweede vraag, die naar de zogeheten Urheimat. En die vraag roept weer deelvragen op: wie wil weten waar de eerste sprekers van een taal woonden, zal moeten weten wanneer die leefden.

Lees verder “De “Urheimat” van de Indo-Europese talen”

XII Fulminata aan de Eufraat

Het regenwonder, waarbij XII Fulminata werd gered, op de Zuil van Marcus Aurelius in Rome

Ik vertelde in het vorige stukje hoe XII Fulminata was onteerd in de Armeense oorlog. Het werd, zoals ik zei, nog erger.

Joodse Oorlog

In oktober 66 na Chr. had de gouverneur van Judea, Gessius Florus, militaire steun nodig om de controle over het in opstand gekomen Jeruzalem terug te winnen. Het Twaalfde (ondersteund door onderafdelingen van IIII Scythica en VI Ferrata) kwam, zag en keerde terug: de commandant had vastgesteld dat zijn strijdmacht niet sterk genoeg was. Dat was tot daar aan toe. Op de terugweg werd het legioen echter door de Joodse leider Eleazar, de zoon van Simon, verslagen. Aan de vernedering werd nog de schande toegevoegd: het legioen verloor zijn adelaarsstandaard.

Lees verder “XII Fulminata aan de Eufraat”

XII Fulminata, het bliksemlegioen

Een soldaat van XII Fulminata (Capitolijnse Musea, Rome)

Het heeft er de schijn van, al is het niet bewijsbaar, dat de nummers van de Romeinse legioenen al vóór Julius Caesar waren gekoppeld aan provincies – wat in de tijd vóór Caesar overigens geen territoriaal afgebakende gebieden waren maar aangewezen oorlogszones. De eerste vier legioenen stonden ter beschikking van de twee consuls, de nummers vijf en zes lagen in de twee Spaanse provincies en de nummers VII, VIII, VIIII en X lagen in de Provence en op de Po-vlakte. Waarna de oostelijker gebieden weer hogere nummers hadden.

Caesar

Toen Caesar gouverneur werd van de Provence en de Po-vlakte, beschikte hij dus over vier legioenen. Voor de oorlog tegen Helvetiërs die in 58 v.Chr. uitbrak, voegde hij er twee aan toe, die hij de nummers XI en XII gaf. Over dat laatste legioen wil ik het vandaag hebben. Het heeft tijdens de Gallische Oorlog zeker gestreden in de slag aan de Sabis (de Selle in Noord-Frankrijk) tegen de Nerviërs; het nam deel aan de belegering van Bourges, onderscheidde zich bij Lutetia en hielp bij de blokkade van Alesia.

Lees verder “XII Fulminata, het bliksemlegioen”